Stadsbomen zorgen voor verkoeling in oververhitte steden. Maar de bomen zelf lijden sterk onder deze opdracht.
Dat schrijft de inmiddels wereldberoemde Duitse boswachter en auteur Peter Wohlleben in zijn boek ‘The Hidden Life of Trees’ uit 2016. De inhoud zorgde voor een sensatie. Hij beschreef hoe bomen onderling konden communiceren, elkaar helpen, voeden, waarschuwen voor gevaar. Hij sloot daarbij aan op onderzoek naar ondergrondse sociale netwerken van de Amerikaanse bosdeskundige Suzanne Simard. Zij publiceerde al in 1997 over het bestaan van een ‘wood wide web’ in oude natuurlijke bossen. Het zijn enorme ondergrondse netwerken van schimmels die met de bomen samenwerken.
Natuurlijke oerbossen in Nederland zijn er al lang niet meer. In Duitsland trouwens ook nauwelijks meer, stelt Wohlleben. Ook niet in het park in de Eiffel waar hij over waakt. Misschien over lange tijd weer wel, want met zijn boek kreeg hij het voor elkaar dat jaarlijks maar 5 procent van het woud dat hij beheert wordt uitgedund.
“De meeste stadsbomen halen de 100 jaar niet”
Onderbelicht gebleven zijn de observaties van Wohlleben over bomen die in steden groeien. Hij heeft met ze te doen. Nooit zal een stadsboom de leeftijd bereiken van die beroemde spar in Zweden van 9.950 jaar oud. De meeste stadsbomen halen zelfs de 80 tot 100 jaar niet eens, die bomen in een commercieel bos wordt gegund. Er klinkt een diep mededogen uit dit hoofdstuk.
In Nederland wordt onderzoek gedaan naar de vraag welke bomen voor verkoeling in steden kunnen zorgen. Steden als Delft, Dordrecht, Barendrecht en Almere (Floriade) hebben een arboretum gekregen, waar de ‘bosprofessor’ René van der Velde van de TU Delft onderzoek naar vele soorten bomen doet. In een webinar op 24 februari over stadsbossen staat de vraag centraal: op welke manier kunnen we ontwerpers en gemeenten bomen een plek geven in de stad die past bij functies als klimaatbeheersing, zuurstofvoorziening en beleving?
Wohlleben zou ongetwijfeld vragen hoeveel kans de uiteindelijk geselecteerde bomen krijgen op een goed leven. Hij vindt: stadsbomen zijn de straatkinderen van het bos. Dat geldt voor bomen in stadsparken, maar zeker voor bomen die direct aan de straat staan.
“De grond rondom de stadsboom is keihard”
Wohlleben schrijft in zijn boek: “De eerste decennia van hun leven zijn gelijk aan die van hun soortgenoten in het park. Maar ze worden wel heel erg verwend. Soms hebben ze zelfs hun eigen watertoevoer en vaste voedingsschema’s. Maar wanneer hun wortels op zoek gaan naar nieuw gebied, komen ze voor een grote verrassing te staan. De grond onder de straatstenen of het fiets- en wandelpad is nog harder dan de grond in de parken, aangestampt door zware machines met trilplaten. Dat is een grote teleurstelling voor een boom. De wortels van bomen in het woud steken feitelijk niet veel dieper dan anderhalve meter, meestal zelfs minder dan dat. Dat is in een bos geen probleem, waar bijna geen limiet zit aan de mogelijkheden om in de breedte te wortelen. Een straatboom heeft dat geluk niet. De weg is een onneembare vesting.”
Wohlleben kent de krantenkoppen. Boze buurbewoners die protesteren wanneer de gemeentelijke plantsoenendienst langskomt met de zaagmachine. “Wanneer bomen op zo’n gelimiteerde plek worden geplant, kunnen conflicten op den duur niet uitblijven. Op zulke plaatsen gaan platanen, esdoorns en lindebomen op zoek naar ondergrondse rioolpijpen. Het resultaat daarvan wordt duidelijk wanneer de straten zich na een zware storm vullen met regenwater, dat niet meer weg kan lopen. Specialisten starten hun onderzoek en wanneer de boosdoener is getraceerd is de straf onverbiddelijk: kappen. En dat voor een excursie naar een plek waarvan de boom zelf dacht in het paradijs te zijn beland. De vervangende boom is al bij voorbaat een gevangene voor het leven, opgesloten in een kooi die niet toestaat dat wortels opnieuw op avontuur gaan.”
“Waarom zoeken stadsbomen rioolpijpen op?”
Maar waarom zoeken stadsbomen de rioolpijpen op, vraagt Wohlleben zich af. Daarover zijn de nodige misverstanden gerezen. “Lange tijd dachten stedenbouwkundigen dat de wortels aangetrokken werden door het vocht en de voedingsstoffen die uit de pijpen sijpelde. Een studie van de Ruhr University in Bochum wees echter op een totaal andere reden. Uit het onderzoek bleek dat de wortels boven de grondwaterspiegel groeiden en totaal niet geïnteresseerd waren in nutriënten. Het was ze om de losse grond te doen, die niet volledig dichtgeslagen was tijdens de constructie, om te voorkomen dat het riool zou beschadigen. Hier konden de wortels groeien en ademen. Het was niet meer dan toeval dat ze de pijpen omarmden. Het betekent dat wanneer stadsbomen in hun groei op grond stuiten die zo hard is als beton, ze wanhopig op zoek gaan naar een uitweg.”
Na zo’n conflict wordt het leven van nieuw aangeplante vervangende bomen er niet beter op. “Bij herstel van de riolering wordt de aarde rondom de pijpen wel hard aangestampt. Bomen kunnen daardoor niet langer een wortelstelsel ontwikkelen dat past bij de grootte van hun kruin. Is het dan gek dat er bij zomerstormen een evenredig groot aantal stadsbomen omwaaien? Daar waar ze in de vrije natuur een ondergronds stelsel van 650 meter aan wortels ontwikkelen, maar in de stad slechts een fractie daarvan. Dat kleine wortelstelsel is niet in staat om boomstammen overeind te houden die vele tonnen wegen.”
“Stadsbomen staan er volkomen alleen voor”
Eigenlijk is het gek dat wij bomen inzetten om in de stad voor verkoeling te zorgen, zonder ons af te vragen wat die opdracht met de bomen zelf doet. Wohlleben doet dat wel. “De stadsboom groeit in een stedelijk microklimaat dat ’s zomers sterk wordt beïnvloed door hitte die wordt teruggekaatst door beton, steen en asfalt. Daar waar bomen in een woud de nacht gebruiken om af te koelen, blijft de stad nog steeds warmte afgeven. Deze uitstraling van hitte maakt de lucht ook bijzonder droog. Niet alleen dat, de lucht is vervuld met fijnstof en andere uitstoot. Daar waar bomen in het bos op hulp van micro-organismes in de grond kunnen rekenen, ontbreken die in de stad. Schimmels die helpen om water en voedsel te verzamelen zijn alleen in lage aantallen aanwezig. Stadsbomen staan er daarom volkomen alleen voor.”
Er zijn meer plagen. “Om het nog erger te maken, krijgen stadsbomen ook te maken met ongevraagde meststoffen. Vooral honden zien een boomstam als de ideale plek om hun poot op te lichten. Deze urine kan de schors verbranden en zelfs wortels doden. Strooizout in de winter heeft hetzelfde effect. Vooral naaldbomen krijgen door opspattend zout smeltwater last van bruine brandplekken. Deze beschadigingen maken het proces van fotosynthese de volgende zomer moeilijker en verzwakken daardoor de boom.”
“Eikenprocessierups was bijna uitgestorven”
Wohlleben verklaart ook de opkomst van de eikenprocessierups, die door mensen in druk bewoonde gebieden als een grote plaag wordt ervaren. De fijne haartjes van de rups kunnen afbreken en onder de huid kruipen, met pijnlijke jeuk en zelfs allergische reacties als gevolg. “Het bijzondere is dat deze rups in de vrije natuur vrij zeldzaam is. Enkele decennia geleden stond hij zelfs op de lijst van bedreigde diersoorten. Het Duitse Agentschap voor Natuurbescherming wijt deze opleving niet aan een warmer klimaat, maar aan de aanwezigheid van meer voedsel. De rups houdt bovendien van een warme boomkruin, die baadt in het zonlicht. In het midden van een bos zijn zulke eiken moeilijk te vinden, die omringd zijn door beuken, die de top van een eikenboom maar weinig zonlicht gunnen. In de stad groeien eiken echter als solitair, en worden de hele dag door de zon verwarmd. Geen wonder dat de populatie van deze rups explodeert, terwijl de eikenboom zelf vecht voor zijn leven.”
Het slot van zijn analyse over het leven en lijden van stadsbomen is cynisch. “Uiteindelijk zijn alle stressfactoren zo hoog, dat stadsbomen vroegtijdig sterven. Het enige geluk dat ze kunnen hebben is om op een rij met soortgenoten te worden geplant. Zo kunnen ze toch met elkaar communiceren door geuren af te scheiden. We zullen nooit weten of de toon van deze boodschappen net zo ruig en agressief is als die van stadsbendes, streetgangs. Bomen houden hun onderlinge communicatie voor zichzelf.”